De avonturen van dominee Metzlar

Een paar weken geleden kreeg ik een mail van mevrouw Diana Metzlar uit Heesch in Brabant. Zij vroeg mij naar een verre voorvader, Ds J.C. Metzlar. Deze naam staat inderdaad op het grote bord in de Abdijkerk. Hij was hier predikant van 1811 tot 1820. He blijkt nu dat deze Ds Metzlar een boekje heeft geschreven met zijn levensverhaal dat nog in bezit is van de familie.

Over Aduard schrijft hij:
“Er is te Aduard eene fraaije kerk, eene goede pastorij, een uitmuntende tuin en een hof met uitgeleezene vruchtbomen; maar het tractement is slechts vijfhonderd guldens  en de betaling, gelijk overal, zeer achterlijk; dan gelukkig voor mij, dat de diakeniefondsen toereikende waren, om mij daarin tegemoet te komen. Ook vindt met er weinig omgang, daar de landlieden, waaruit het dorp bestaat, hunne dagelijkse bezigheden hebben.” [..]
“Gij zaagt mij nu, mijne waarde lezers! mij nu eindelijk eenmaal weer rustig leven, -wel is waar, met een zeer matig inkomen; maar onder het genot van het allergenoeglijkst, Godvereerend huiselijk geluk, -met eene dierbare allerachtenswaardige echtvriendin – met brave, zich tot deugd vormende , kinderen, en in de nabijheid van Groningen, waar ik welmeenende vrienden had. Hoe dankbaar mogt ik mij dan niet in den Heere verblijden, wanneer daarenboven nog mijne jaarwedde, bij een zeer vereerend Besluit van den toenmaligen Souvereinen Vorst [ later koning Willem I], den 21 Januarij 1815, met éénhonderdvijftig gulden jaarlijks vermeerderd werd, en dat ik in dat Besluit, onder anderen, deze voor mij vereerende uitdrukking vond: dat aan Hoogsdezelven omtrent mijnen dienst, gedrag en karakter, zeer gunstige getuigenissen gegeven waren,[..]”

Helaas overlijdt in 1820 zijn vrouw en in hetzelfde jaar wordt hem op 69-jarige leeftijd emeritaat verleend. De laatste negen jaar van zijn loopbaan heeft deze eerbiedwaardige predikant een bedaard leventje geleid in Aduard, maar de jaren daarvoor waren des te avontuurlijker.

Hij studeerde in Utrecht met een beurs. Als tegenprestatie moest hij 10 jaar dienen in Indië in dienst van de Verenigde Oostindische Compagnie. “Den 4 Mei 1774 verliet ik, met haar (zijn eerste vrouw), het lieve Vaderland, zeilende in gezelschap van zeventig Nederlandsche schepen uit Texel. Het was een lust voor de ogen, zeventig vaderlandse vlaggen te zien wapperen […]”. Hij is bijna 10 jaar predikant in Batavia en maakt van daar uit reizen naar de ‘buitengewesten’ om daar Doop en Avondmaal te bedienen. Op de terugreis, in 1784, breekt een muiterij uit van de ‘Sinezen’ onder de bemanningsleden. Zijn vrouw wordt door hen vermoord, samen met nog veertien bemanningsleden. Acht weken later komt het schip aan op Kaap de Goede Hoop. Daar ontmoet hij een (nieuwe) lieve jonge vrouw en – de vloot stond op het punt weer verder te varen- hij trouwt met haar en samen reizen ze naar Nederland.

Daar wordt hij predikant, eerst in Beusichem, dan in Klundert (NB). In dat stadje maakt hij de inval van de Fransen in 1793 mee. ”Het door de lucht zien vliegen der gloeijende kogels was ijsselijk.” Kort na deze beroeringen krijgt hij een beroep naar Harlingen en daar blijft hij tot 1810. Hoe komt een dominee uit Harlingen, vier predikantsplaatsen en een traktement van f 1150,-, nu in het kleine Aduard terecht? Voor het gezin  Metzlar, met vrouw en ondertussen zes kinderen is het traktement in Harlingen kennelijk ontoereikend, en hij begint te handelen in effecten. Dat is in politiek wisselvallige tijden nooit een goed idee en dominees moeten zich natuurlijk ook verre houden van de dienst aan de Mammon. De aandelen blijven dalen en in 1810 gaat zijn Amsterdamse makelaar failliet, nadat hij Metzlar’s aandelen bij een extreem lage koers verkocht heeft. De dominee heeft nu enorme schulden. In paniek neemt hij ontslag in Harlingen en vlucht, met achterlating van vrouw en kinderen, over de grens naar Uelsen in de graafschap Bentheim. Hij gaat failliet en de schuldeisers doen hem ook nog een proces aan. Hij verliest daarmee al zijn bezit en had zijn aanstelling opgezegd. Hij kan nu weer onderaan de ladder beginnen bij een kleine gemeente; na een jaar op Schiermonnikoog komt hij in 1811 in Aduard terecht. Een vreedzaam einde van een veelbewogen loopbaan.

At Hof